De hulpverlener brengt de elektroden, die met de AED verbonden zijn, met behulp van de gesproken instructies van het toestel aan op de borst van de patiënt. Het toestel analyseert het hartritme en bepaalt of het nodig is een schrok toe te dienen of niet. Het toestel waarschuwt weer met behulp van gesproken instructies wanneer de schok gegeven zal worden of maant de hulpverlener aan verder te gaan met de reanimatie. De AED geeft het moment dat de hulpverlener de elektroden op de blote borst van de patiënt moet plakken aan. Door middel van een analyse bepaalt het apparaat of er een schok noodzakelijk is om het hartritme van de patiënt weer op gang te brengen. Nadat de schok is gegeven geeft de verbale en visuele instructie aan om verder te gaan met borstcompressie en ventilatie.